In 1947 schreef Albert Camus zijn roman De Pest. In de havenstad Oran in Algerije vindt de bewoner van een appartementengebouw, de arts Bernard Rieux, op een dag een dode rat. Hij vertelt het de conciërge die direct zegt: dit kan niet, er zijn hier geen ratten, dus ook geen dode ratten. Iemand moet die dode rat hier hebben neergelegd. De volgende dag vindt de arts drie dode ratten en de conciërge heeft dezelfde reactie. De eerste menselijke reactie is ontkenning dat er iets mis is. Het is afweer tegen naderend onheil. Snel daarna blijken er in de stad veel meer dode ratten te zijn maar mensen die sterven. Iedere week meer. In het begin reageren de autoriteiten bagatelliserend. De reacties die daarna volgen zijn bekende patronen. Maar Camus geeft hoop. Er is een groep burgers rond de arts Rieux. In de traditie van het Europees humanisme en wetenschappelijk onderzoek treedt de arts handelend op. Hij let op de feiten, neemt ze nauwkeurig waar, onderzoekt ze, zorgt voor hygiëne, zorgt voor voorlichting en preventie. Het zijn activiteiten waarmee de verspreiding van de pestbacil wordt bestreden. De mens die onderzoekt, redelijk nadenkt en verstandig reageert bereikt het meeste. Dat is het optimistische mensbeeld dat Camus ons voorhoudt. Ik moest onwillekeurig denken aan de overeenkomsten met een hogeschool. Ook de docenten van de hogescholen willen dat onze studenten gevoed met wetenschappelijke kennis en onderzoeksvaardigheden handelingsbekwaam worden.De kern van onderwijs bestaat uit het steeds zelfstandiger maken van de student. Dat begint op de peuter- en basisschool en loopt door tot het hoger onderwijs. De hogeschooldocent leert de student veel over een beroep. De student maakt kennis met de wetenschappelijke kennis over dat beroep, de student oefent en wordt gecorrigeerd, net zo lang tot hij of zij het onder de knie heeft. Wij willen dat de student na de opleiding het beroep in hoge mate zelfstandig uitoefent. Dat is hoger onderwijs en dat hebben we in Europa opgeschreven als officiële doelstelling van ons onderwijs in de voor ons zo bekende Dublindescriptoren.
Leren en kennis horen bij elkaar als dag en nacht. Als je veel leert ontwikkel je veel kennis en als je veel kennis hebt kun je makkelijker verder leren. Het kenmerk van hoger onderwijs is dat een student op methodologisch verantwoorde wijze kennis vergaart en toepast. De student leert onderscheid te maken tussen zin en onzin over ieder beroep. Wij doceren hoger onderwijs omdat we onze studenten leren dat wetenschappelijke getoetste kennis iets anders is dan iets op internet vinden of een mening hebben. Studeren aan een hogeschool betekent dat je leert om informatie te selecteren. In dat studieproces is de feedback van de docent essentieel. Docenten weten dat zij een belangrijke rol spelen in dat leerproces. Dankzij de goede docenten binnen hun schooltijd leren studenten veel meer tijdens hun schooltijd dan tijdens hun daarop volgende arbeidszaam leven. En dat geeft de docenten juist daarom de uitdaging om iedere student veel leervermogen en veel kennis voor een leven lang leren mee te geven. Goede docenten beseffen hoe noodzakelijk dat is.
Leren is de meest complexe menselijke activiteit. We weten nog heel veel niet. Maar uit wetenschappelijk onderzoek weten we ook een aantal zaken wel. De belangrijkste voorwaarde voor succesvol leren is een goede docent. Dat weten we uit ervaring wellicht al 5000 jaar, maar pas de laatste twintig jaar is uit grootschalig empirisch wetenschappelijk onderzoek gebleken hoe essentieel de docent is voor succesvol leren. Als ik het kort samenvat dan is een hoogopgeleide docent met langdurige onderwijservaring van cruciaal belang voor het leerproces van de student. Een goede docent combineert veel wetenschappelijke kennis met een pedagogische houding die voortdurend gefocust is op het leren van de student. En dat is niet gemakkelijk. Dat is de uitdaging.
Leren heeft altijd te maken met het leren van fouten. Wat in een normale arbeidsorganisatie wordt afgekeurd, het maken van fouten, wordt in het leerproces hogelijk gewaardeerd. Een arbeidsorganisatie is gericht op standaardisatie en uniformering van alle processen, men probeert het aantal fouten te beperken tot een minimum. Een rijke leeromgeving is een veilige omgeving voor de leerling die fouten mag maken. En in die veilige leeromgeving is er een docent die met ervaring en eindeloos geduld de student helpt om een proces steeds meer onder controle te krijgen. De arbeidsorganisatie vraagt om standaardisatie, het onderwijs om maatwerk, de eerste sluit het individu in zekere zin uit, de tweede omarmt het individu, dat is een groot verschil. De docent geeft voortdurend informatie terug aan de individuele student over de vordering van zijn leerproces. Het maakt de school tot iets bijzonders en geheel anders dan andere arbeidsorganisaties.
Voor goed leren van leerlingen en studenten mag er nooit een te hoge student-docentratio bestaan. Ongenuanceerd gezegd: hoe hoger de student-docentratio des te minder individuele feedback en hoe slechter de leeromgeving van de school zal functioneren. Uit grootscheeps longitudinaal onderzoek (Hanushek, ea.) blijkt dat de groepsgrootte en de onderwijsintensiteit van invloed zijn op de kwaliteit van het leerproces. Des te merkwaardiger dat onze hogescholen de laatste twintig jaar regelmatig de extensivering van ons onderwijs tot strategisch doel verhieven. Het was een nogal onwetenschappelijke reactie op een samenleving die niet bereid was om voldoende geld aan onderwijs te besteden. Laten we ons niet gek laten maken. De samenleving die minder consumeert en meer geld aan onderwijs besteedt, die samenleving geeft zijn jeugd de grootste kans om in de toekomst in de internationale concurrentie mee te doen, het beste van zich zelf te laten zien en een welvarende samenleving op te bouwen of veilig te stellen. Het is de vraag of onze politieke leiders dat durven voor te staan. De meesten niet! Dat geldt voor de politici van Nederland, maar ook voor Europa. Jammer zou ik willen zeggen, een erg gemiste kans.
Wat kunnen hogescholen er zelf aan doen? Veel. Door vanuit het College van Bestuur erg kritisch te zijn op overbodige bureaucratie, te grote diensten en jaarlijks de omvang van de docentformatie konsekwent te laten groeien kom je binnen een paar jaar al een heel eind. En als een bestuur dat doet dan mag van de docententeams verwacht worden dat ze met deze extra investeringen de kwaliteit van het onderwijs zullen verbeteren en zich daarover bverantwoorden. Ik verwacht dat studenten deze kwaliteitsverbetering zullen waarderen. En dat zou zichtbaar moeten worden in de tevredenheid van de hogeschoolstudenten in de NSE-enquête en Keuzegids. Als wij onze onderwijskwaliteit verbeteren dan vind ik het humanistische mensbeeld van Albert Camus er mooi bij passen. Wij kunnen met verstand handelend optreden, we kunnen er zelf iets aan doen en dat kan tot succes leiden. Dat is het perspectief voor hogescholen.
Als Albert Camus in 1957 hoort dat hij de Nobelprijs voor de literatuur zal ontvangen, schrijft hij een brief aan zijn leraar van vroeger, Monsieur Germain. Hij schrijft: “ik heb vandaag gehoord dat ik de Nobelprijs zal ontvangen. Ik kwam uit een arm gezin met ongeschoolde ouders. Elke dag na schooltijd nam u de tijd voor mij, u zag in mij talenten die anderen niet herkenden. U heeft mij jarenlang onderwezen in wetenschap, cultuur, filosofie en literatuur. Zonder uw affectie, zonder uw onderwijs en zonder uw voorbeeld had ik dit alles niet bereikt. Eigenlijk komt deze prijs U toe”. Deze brief is een eerbetoon aan Monsieur Germain. Het is ook een hommage aan alle docenten in onze wereld die de talenten van hun leerlingen en studenten herkennen en er veel aan doen om ze te ontwikkelen.
Pim Breebaart
Op 4 januari 2011 heb ik deze tekst uitgesproken als nieuwjaarstoespraak bij de Stenden hogeschool in Leeuwarden. De specifieke opmerkingen over Stenden heb ik eruit weg gelaten.