Ze moeten meer leren

Enige weken terug heb ik met twee hogeschool studentes geluncht. Beiden studeren hard en halen hoge cijfers. De ene is een vluchtelinge uit Iran en dochter van een hoogleraar natuurkunde. De ander komt uit een streng christelijk milieu in Zuid Holland. Zij is de eerste in haar familie die naar het hoger onderwijs gaat. Familieleden vertellen haar dat dit allemaal niet nodig is. Beide studentes hebben veel moeten overwinnen om aan de hogeschool te studeren. En nu ze er studeren, willen ze veel leren. Tot hun teleurstelling krijgen ze niet wat ze ervan verwacht hadden. Ze krijgen te weinig les, ze lezen te weinig boeken, ze hoeven te weinig te schrijven en ze krijgen te weinig feedback van docenten. Zij staan niet alleen in hun kritiek. Deze twee komen er wel. Beiden willen volgend jaar een universitaire master volgen en lopen zich daarvoor warm in een pre-master-programma. Het vooruitzicht van een universitaire studie helpt hen erdoor. Het interessante van hun verhaal is dat ze diepgaand willen leren, kritisch vermogen willen ontwikkelen, complexe zaken willen leren begrijpen en dat ze een intrinsieke motivatie hebben. Kortom, ze willen veel en intensief onderwijs volgen. Het diploma is bijzaak. Zij zijn studenten met een goede leerhouding. En ze zijn ontevreden.

Wat leren onze studenten? Hoeveel leren ze? Toetsen wij met wetenschappelijk gevalideerde testen wat ze leren? Wat is de toegevoegde waarde van een hogeschool? Deze vragen kunnen niet makkelijk beantwoord worden. Er is in Nederland nog geen gevalideerd onderzoek hoeveel en wat de bachelorstudenten in de hogeschool hebben geleerd. Hebben we een beeld hoeveel kritisch denken en analytisch en probleemoplossend vermogen hogeschoolstudenten in vier jaar hebben ontwikkeld? Dat hogeschoolstudenten onderwijs krijgen in vele beroepsvaardigheden is voor iedere insider duidelijk. Maar onderwijzen de hogescholen de studenten ook in academische vaardigheden die leiden tot diepgaander inzicht in de concepten en vernieuwing van het beroep?

Nederland kent een scherpe scheiding tussen wetenschappelijk en beroepsgericht hoger onderwijs. Dat is een kwestie van oriëntatie én niveau. De vijftien procent slimste kinderen stromen met een diploma  voorbereidend wetenschappelijk onderwijs uitsluitend door naar de wetenschappelijke opleidingen. De decielen daaronder stromen naar het hoger beroepsonderwijs. De vwo’ers hebben op het moment dat zij naar het hoger onderwijs gaan een voorsprong op hun leeftijdsgenoten als het gaat om kritisch en abstract denken, analytisch en probleemoplossend vermogen en cognitieve kennis van taal, wiskunde en wetenschap. Deze academische en cognitieve vaardigheden helpen in hun toekomstige studie. De vraag is in welke mate de student van een hogeschool deze academische vaardigheden ook aangeleerd krijgt?

Is het noodzakelijk dat een hogeschoolstudent academische vaardigheden leert? Ja, dat lijkt me om meerdere redenen noodzakelijk. De belangrijkste reden is dat de hoger opgeleide straks de beroepsbeoefenaar wordt in een kenniseconomie. Van hem wordt gevraagd om autonoom complexe processen te beoordelen en voldoende probleemoplossend vermogen te tonen. Dat vraagt om een professional die naast de actuele beroepsvaardigheden tevens de concepten die daarachter schuil gaan zo goed kan doorzien dat hij in iedere situatie weet wat de meest effectieve aanpak is. Ten tweede vraagt het werk een voortdurende innovatieve bijdrage van alle hoger opgeleiden. Zonder de academische vorming in kritisch denken, analytische en probleemoplossende kwaliteiten zal de beroepsbeoefenaar innovatief niet ver reiken. Ten derde gebruiken we de Dublin descriptoren als referentiekader voor het niveau van het hoger onderwijs. Ook daaruit vloeit voort dat we bovengenoemde academische vaardigheden aan iedere student moeten meegeven. De hogescholen hebben dat al jaren geleden goed begrepen en werken op twee manieren aan een inhaalslag. Het opleidingsniveau van de docent wordt verhoogd. En er zijn lectoren benoemd die ten behoeve van hun onderzoek de docenten en studenten aanspreken op hun academische vaardigheden. Maar kunnen we nu empirisch aantonen dat de student kritischer denkt, meer analytisch en probleemoplossend vermogen en een betere schrijfvaardigheid ontwikkelt?

Onderzoek naar academische vaardigheden

Richard Arum en Josipa Roksa hebben bovenstaand onderzoek gedaan in het undergraduate programma van een representatieve groep Amerikaanse universiteiten. Staatsgesubsidieerde universiteiten met volledige toegang naast dure private universiteiten met selectie aan de poort. Eerste generatie studenten naast studenten met hoog opgeleide ouders. Alle etniciteiten zijn uitgesplitst. Hoeveel tijd werd er per week aan de studie besteed? Hoeveel pagina’s literatuur werden  per week gelezen? Werd er alleen groepsgewijs gestudeerd of werd er ook tijd ingeruimd voor individuele studie? Er zijn vele gegevens geïnventariseerd. Zij hebben zich geconcentreerd op de belangrijkste eigenschappen van een studie in het hoger onderwijs, de academische vaardigheden. Zij vroegen zich af hoeveel kritisch denken, analytisch en probleemoplossend vermogen en schrijven wordt in vier jaar bijgeleerd? Zij gebruikten de Collegiate Learning Assessment (CLA). Deze test is speciaal ontwikkeld om deze academische vaardigheden te testen. In het boek geven de onderzoekers ook een goede verantwoording waarom deze test is gebruikt in plaats van de meer bekende multiple choice testen. De onderzoekers hebben niet gekeken naar specifieke beroepsgerichte vaardigheden die bachelorstudenten ontwikkelen. Het eerste assessment vond plaats in 2004 in de eerste week van de studie. En dit werd later herhaald om de leeropbrengst in het bachelor programma vast te kunnen stellen. Nu hebben de onderzoekers de resultaten gepubliceerd in het boek Academically Adrift, Limited Learning on College Campuses, The University of Chicago Press, Chicago 2011. Het is een erg relevant boek geworden

De onderzoekers trekken vier conclusies over het Amerikaanse bachelor onderwijs. Ten eerste  zijn de vierjarige bachelorprogramma’s ‘academisch op drift’. Er is in de curricula bijna geen focus op de academische vaardigheden. In mijn woorden, ze doen maar wat en hopen dat de student academisch geschoold raakt. Ten tweede blijkt de leeropbrengst op bovengenoemde punten buitengewoon laag. Ten derde blijken de verschillen in leeropbrengst per groep studenten sterk samen te hangen met de reeds aanwezige en groeiende ongelijkheid bij intrede in het hoger onderwijs. En ten vierde is er niettegenstaande een overall erg lage leerwinst een grote variatie in meetbare leeropbrengst tussen en binnen instellingen. In mijn woorden, sommige studenten komen met veel kennis en inzichten uit het hoger onderwijs, velen staan aan het einde van hun studie weliswaar met een diploma in de hand maar academisch gezien met een leeg hoofd.

Dit onderzoek bevestigt wat andere belangrijke onderzoekers ook al hadden aangegeven. Derek Bok, William Bowen, Vincent Tinto, Frank Furedi, en vele anderen gaven eerder hun kritische analyses van het hoger onderwijs. Maar dat is toch iets anders dan empirisch onderzoek doen op een dergelijk grote schaal en zo systematisch. De uitkomsten bevestigen wat we uit ander grootschalig onderzoek weten. De ongelijkheid tussen de studenten aan het begin van hun studie wordt in de jaren daarna vergroot. Een blanke of Aziatische student leert gemiddeld in die vier jaar significant meer dan de Afro-American of Hispanic. Een student uit een gezin met hoog geschoolde ouders haalt uit dezelfde programma’s een significant grotere leeropbrengst dan de eerste generatie student. De student met een hogere vooropleiding of een betere middelbare school leert in dezelfde vier jaar meer dan de anderen.  De student die major- en minorprogramma’s met veel lees- en schrijfwerk kiest ontwikkelt significant meer academische vaardigheden dan de collega student die lichte courses heeft gekozen.

De variatie in academische vaardigheden tussen studenten is na vier jaar aanzienlijk groter dan aan het begin. Dat was allemaal al langer bekend. De schokkende conclusie van dit onderzoek is dat 45% van alle studenten geen meetbare vordering heeft gemaakt in kritisch denken, analytisch en probleemoplossend vermogen en schrijven. En voor de overige 55% geldt dat er een grote variatie bestaat van weinig tot veel leren. De onderzoekers noemen dit dramatisch. Zij hebben vervolgens de samenhang van de uitkomsten met de undergraduate curricula onderzocht en trekken op basis daarvan enige conclusies. En in het laatste hoofdstuk, getiteld A Mandate for Reform, worden adviezen aan het hoger onderwijs gegeven. Kan de leeropbrengst vergroot worden? Hun antwoord is duidelijk positief. Ik benoem een paar adviezen van de onderzoekers.

Adviezen aan het onderwijs

  1. De onderzoekers constateren dat voor een groot deel van de studenten de voorbereiding op een academische studie afwezig is. Zowel basis- als middelbare scholen falen in het bijbrengen van leergedrag dat hoort bij een verantwoordelijke jong volwassene die focust op het leren kritisch denken en in het ontwikkelen van analytisch en probleemoplossend vermogen. Steeds meer leerlingen ontwikkelen de ambitie om een hogere opleiding te volgen, maar ze ontwikkelen geen realistisch begrip hoe ze stapsgewijs de gestelde doelen kunnen bereiken. Het onderwijs wordt steeds meer als middel tot een sociaal, cultureel of economisch doel ervaren. En dat is precies de misleiding waardoor leerlingen en studenten niet in staat zijn de liefde voor leren te ontwikkelen.
  2. De onderzoekers benadrukken de rol van de voorzitters en directeuren. De leidinggevenden hebben zich veelal afgewend van de inhoudelijke opbrengsten van het onderwijsproces. Zij wensen een hoog rendement, maar tonen geen betrokkenheid bij de vraag of de diploma’s die uitgereikt worden wel echt gedekt worden door academische bekwaamheden bij de eigenaar. Zijn de leiders in de instellingen daar zelf mee bezig en stimuleren ze hun docenten om daar voortdurend mee bezig te zijn?
  3. Het is niet nodig om een grote turn around te maken. Er is een sterke correlatie tussen het aantal bestudeerde pagina’s per week en de leerwinst. Eveneens blijkt dat het regelmatig schrijven van een paper echt helpt. Als het curriculum voldoende studie van literatuur en het schrijven van papers vereist dan leidt dit direct tot een aanzienlijke verhoging van de leerwinst van academische vaardigheden.
  4. De studenten die de hoogste verwachtingen van hun docenten voelen blijken ook de studenten met de hoogste leeropbrengst. Hoge verwachtingen geven academische druk en dat blijkt te werken.
  5. Iedereen is het er over eens dat actief leren effectiever is dan passief luisteren. Maar de Amerikaanse universiteiten hebben actief leren vaak vertaald in collectief leren. ‘Leren doe je samen’ is een gevleugelde term. Dat is sexy geformuleerd, maar blijkt niet bij te dragen aan diepgaand leren. Studenten die vooral met andere studenten moeten leren voelen zich vaak gehinderd. Dit onderzoek toont dat waar deels in groepen en deels individueel gestudeerd wordt de resultaten beter zijn. Ik moest denken aan de hbo-monitor waarin hbo-studenten zeggen dat mede studenten meeliften met de groep terwijl ze dat eigenlijk niet verdiend hebben. Dat is toch weinig uitdagend!
  6. Uit dit onderzoek blijkt dat de grote groep die weinig tot geen academische vaardigheden bijleert correleert met de groep die een groot deel van de week besteedt aan andere zaken dan studie. Dat is vaak betaald werk. Geen leuke conclusie voor politici die de student meer wil laten betalen, maar volgens de onderzoekers een onontkoombare conclusie uit de data.
  7. De onderzoekers citeren Vincent Tinto als hij zegt dat het beleid rond studiesucces zich moet centreren rond het intellectuele leven in en rond het klaslokaal. In de Amerikaanse universiteiten leeft vaak het idee dat eerste generatie studenten eerst sociaal geïntegreerd moeten worden voordat ze succesvol kunnen zijn in hun studie. De onderzoekers laten zien dat sociale integratie van de student soms helpt om de rendementen te verhogen, maar uit dit onderzoek blijkt ook dat sociale integratie geen verhoging van de cognitieve of academische vaardigheden oplevert. Andersom blijkt wel waar. De studenten met een grotere leeropbrengst van academische vaardigheden ontwikkelen meer sociale binding. Ook de grote nadruk in de VS op student-student en student-docent ontmoetingen buiten de klas levert weliswaar sociale netwerken op maar geen constateerbare leerwinst van academische kwaliteiten.
  8. De onderzoekers laten zien dat de marktwerking een negatief effect lijkt te hebben veroorzaakt op de kwaliteit van het onderwijs en het leren door de student. Sinds de jaren tachtig worden studenten door de overheid en de bestuurders steeds meer als klant of consument beschouwd. Tegelijk heeft het zelfbeeld van studenten en ouders zich ook aangepast. En daarin past niet meer dat men gericht is op de leeropbrengsten, men is bovenal geïnteresseerd in het verkrijgen van het diploma als opstap naar het economische voordeel dat dit kan geven. De meest verstandige ouders letten overigens wel op wat en hoeveel hun kinderen leren. Maar de grote massa gedraagt zich als consument. Helaas past consumeren niet bij een effectieve leerstijl. Om de klant een echte keuze te geven wordt de imperfectie van de markt bestreden door publicatie van citotoetsen, rankings, accreditaties, etc. De politici willen de consument beschermen door elke opleiding eens in de zes jaar te accrediteren. De onderzoekers zeggen daarover dat voor de ouders dan vast staat dat hun kind ‘gezond eten’ krijgt. De basiskwaliteit is in orde. Maar dit is nog heel wat anders dan een culinair hoogstaande maaltijd als metafoor voor het leren van academische vaardigheden.

Kritische kanttekening

Arum en Roksa hebben een empirisch sociologisch onderzoek naar de leerwinst in academische vaardigheden gedaan. De samenhang met persoonlijkheidskenmerken hebben zij niet onderzocht. Dat dit interessante aanvullende data zou kunnen geven wijst het recente proefschrift van Rainer Hensel uit. Hij promoveerde op een empirisch onderzoek naar de samenhang van leerwinst bij werknemers en de High Five van de persoonlijkheidkenmerken. Sommige persoonlijkheidskenmerken blijken gunstig voor het leren. Het persoonskenmerk ‘openheid’ blijkt het meest te correleren met leerwinst. De persoon met een open karakter is in staat om nieuwe signalen of afwijkende waarden op hun merites te beoordelen en daardoor ook meer in staat om diepgaand te leren. Ik vat zijn proefschrift nu erg kort samen, maar toch. Het zou interessant zijn om de gegevens van Arum en Roksa te combineren met de persoonlijkheidskenmerk uit de High Five. Is het zo dat ook bij studenten met een open karakter de leerwinst in academische vaardigheden het grootst is? Zijn die persoonlijkheidskenmerken ongelijk verdeeld over de studenten die slagen en uitvallen? Zijn ze ongelijk verdeeld over kort studeerders en lang studeerders? Het zou  een belangrijke psychologische dimensie aan het onderzoek toevoegen.

Hetzelfde onderzoek in Nederland?

Het verbeteren van het undergraduate onderwijs zal niet zo snel plaatsvinden. Niet in de VS en niet in Nederland. Dat komt omdat niet direct zichtbaar is dat er een groeiend probleem is. Er is nog onvoldoende druk van buiten. Dat komt pas later. We beschikken nu wereldwijd over een steeds beter gevalideerde benchmark van de cognitieve kennis van acht- en vijftienjarigen. We kunnen de kennisontwikkeling van taal, wiskunde en science wereldwijd vergelijken. De samenleving wil zien wat de voortgang is in het cognitief leren van zijn jeugd. Steeds minder wordt de bestuurder van het onderwijs geloofd op zijn blauwe ogen. Ja, ja, mooi verhaal, zullen we een voortgangstoets doen, in ieder leeftijdsjaar van de basisschool, in het tweede jaar van het voortgezet onderwijs en dan het landelijke examen aan het einde van de middelbare school. Is dit ook de toekomst voor het hoger onderwijs? Een citotoets voor de hogescholen en universiteiten? Ik denk het wel. Eigenlijk kan het niet anders als je de resultaten van dit onderzoek tot je door laat dringen. Er wordt nu door de OECD gewerkt aan het Ahelo-project, een ‘Pisa’-toets voor studenten in het hoger onderwijs. Alle rijke landen hebben hun medewerking toegezegd. Dat is natuurlijk helemaal niet zo gek. Hoger onderwijs en wetenschapsontwikkeling zijn van levensbelang voor toekomstige welvaart. Ieder land wil weten of het in ruil voor de grote uitgaven een echt hoog ontwikkelde bevolking terug krijgt. En daarom gaat een centraal georganiseerde ‘diagnostische citotoets’ voor hogescholen en universiteiten er komen.

De huidige Amerikaanse studenten leren te weinig. 45% heeft op de essentie van studeren tijdens hun bachelorstudie geen constateerbare vordering geboekt. Zou deze analyse ook voor Nederland gelden?  Zullen we een dergelijk onderzoek in Nederland doen? Met twintig hogescholen en tien universiteiten? Een grootscheeps onderzoek? Heel precies kijken met hoeveel bagage en voorkennis de studenten binnenkomen en hoeveel de studenten daarna leren? En wat? En wat niet? En wie leert veel en wie weinig? En in welke opleiding, hogeschool of universiteit? Dat kan ons veel nuttige informatie geven. De huidige studenten van hogescholen en universiteiten zijn met erg velen, maar ze zouden veel meer moeten leren. Dat is de boodschap van het boek Academically Adrift.

Mijn twee studentes beseften dat de kwaliteit van hun huidige opleiding de basis vormt voor hun studiesucces straks aan de universiteit. Dat besef maakt hen boos. Zij willen nu meer onderwijs genieten en meer leren om straks nog weer meer te kunnen leren. Slim, hè.

Pim Breebaart

Dit artikel is gepubliceerd in het aprilnummer 2011 van Expertise, visieblad voor het hoger onderwijs