Het Latijnse woord ‘cosmicus’ stamt af van het Oudgriekse ‘kosmos’ en betekent ‘wereldburger’. Cosmicus staat een ideale wereld voor waarin wereldburgers harmonieus kunnen interfereren. Deze ideale wereld kan slechts bereikt worden door mensen die toegerust zijn met de nodige en juiste competenties waardoor zij hun omgeving met vertrouwen, interesse, tolerantie en respect kunnen benaderen. Dat is de visie die valt te lezen op de site van de stichting Cosmicus.
Van de VS tot Australië en Hong Kong, overal zijn er scholen die cosmici willen opleiden. Maar lukt het? Idealisme is mooi, maar droogt op als het geen praktische uitvoering krijgt. En ik ben er nog niet zo zeker van dat we in Nederland het wiel wel goed hebben uitgevonden. Ik geef een voorbeeld van een recent gesprek met een Amsterdamse student.
Een student Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam was een goede vwo-leerling. Hij is na bijna drie jaar klaar met zijn bachelor Kunstgeschiedenis. Hij kon interessant vertellen over zijn vakgebied. Maar over zijn opleiding was hij allerminst tevreden. Hij verwachtte van de universiteit dat hij een echt internationaal georiënteerde opleiding zou gaan volgen. Hij vertelde dat hij de eerste drie jaar bijna geen Engelstalige colleges kreeg, dus ontmoette hij ook nooit Engelstalige vakgenoten. Het bleef bij Nederland. En wat hij nog sterker kritiseerde was dat hij de eerste drie jaar geen enkel essay in het Engels hoefde te schrijven. Hij vroeg zich af of dit een goede oefening is in een wetenschap die vrijwel geheel in de Engelse taal communiceert? Alle belangrijke werken en tijdschriften zijn in het Engels en soms een beetje Duits, Frans, Arabisch, Mandarijn of Japans, gaf hij aan. Ik vroeg of hij gestimuleerd werd om zijn master’s in New York of Londen te doen? Het antwoord sprak boekdelen. Dit is natuurlijk maar één voorbeeld van de ruim 500.000 studenten die Nederland telt. En ik voer het niet op als bewijs, enkel als illustratie.
Nederlandse hogescholen en universiteiten willen graag internationaal meetellen. Op hun websites en in hun folders barst het van het woord ‘internationaal’. Toch is de realiteit lastiger dan al die mooie woorden doen geloven. Ik zie twee ontwikkelingen die ik met enige argwaan bekijk. De eerste is die van de relatie van de universiteit of hogeschool met de regionale economie en de tweede is internationalisation at home.
Jaren geleden mocht ik over de relatie tussen een hoger onderwijsinstelling en de regionale economie een analyse geven voor de Round Table van Oxford University. Er waren 40 collega’s uit de hele wereld. Het meest opmerkelijk was dat iedereen van Indonesië tot Californië de tendens herkende dat de regeringen steeds hogere eisen stellen aan de directe betekenis van de hoger onderwijsinstelling voor de regionale economie. We problematiseerden deze tendens. Want wat is hoger onderwijs als het vooral gestuurd wordt door deels volstrekt toevallige elementen die een regio kenmerken? En vaak nog tijdgebonden kenmerken. Moet hoger onderwijs dan niet verbreden, afstand nemen van de actualiteit van de economie, over de grenzen heen kijken en internationale netwerken opbouwen, nieuwsgierig en onderzoekend zijn? En misschien hebben hoger onderwijsinstellingen wel meer te winnen bij internationale netwerken dan regionale? En er leek een verschil te bestaan tussen de top universities, die van nature met hun research internationaal georiënteerd zijn en de universities of applied sciences die zich zelf onder druk van subsidiegevers een bovenal regionale rol toedichten. Alle universities worstelden met de tegenstrijdige belangen van wetenschap en regionale economie. De universities met een matige status werden door hun regering veroordeeld tot een wereldberoemde instelling in hun eigen provincie. Die spanning leek onoplosbaar. In Nederland zie je dat ook. Menige hogeschool schrijft trots in zijn strategie dat ze vooral voor hun regio werken. Verhoudt deze af en toe dwangmatige focus op de regio zich wel tot de student die een cosmicus wil worden, die zijn gezichtsveld zou willen verbreden tot de hele wereld, door zelf elders in de wereld op onderzoek uit te gaan en de kennis hier naar toe te halen?
Mijn tweede kritische punt betreft ‘ínternationalisation at home’. Het kan ons onderwijs kwalitatief verrijken, maar vaak wordt het gebruikt als schijnoplossing. We bereiken al jaren geen vooruitgang in uitgaande studenten. Als we dan toch een ideaal hoog willen houden, dan benoemen we onze werkelijkheid anders. We verhangen de plaatjes. We geven elkaar ook nog een keurmerk. Maar helpt het echt? Ik heb daar een hard hoofd in. Studieprogramma’s zijn nog steeds erg Nederlands, zowel in taal en cultuur als in bronvermelding, zelfs promotie onderzoek van hogeschool docenten laat vaak een overvloed aan Nederlandse citaties zien. Binnen veel hogescholen zijn contacten met buitenlandse collega instellingen meer franje dan core business. De docenten en lectoren aan de hogescholen laten zich weinig beoordelen door peers uit het buitenland. Eigenlijk vrees ik dat ‘internationalisation at home’ een schaamlapje is omdat onze student met geen stok naar het buitenland te krijgen is, de werkgevers als de dood zijn dat ze naar het buitenland gaan en nooit meer terug komen en de staatssecretaris heel benauwd is dat hij via de internationalisering teveel geld betaalt aan buitenlandse belangen.
Ik gaf een student Kunstgeschiedenis als voorbeeld, maar had vele andere studies kunnen opsommen. Deze student mag zich natuurlijk niet op laten sluiten in het mentale denkpatroon van de Nederlandse geschiedenis, hoe rijk die op zichzelf ook is. Er is zo ontzettend veel meer in de wereld en door daar ter plekke diepgaand kennis van te nemen zal de student ook een beter zicht ontwikkelen op de eigen Nederlandse geschiedenis. De Amsterdamse student zou juist met respect en interesse moeten leren begrijpen hoe de kunstgeschiedenis van de Duitse, Chinese of Argentijnse cultuur zich ontwikkeld heeft. En dat gaat het beste als je ook de bijbehorende taal en cultuur wilt leren begrijpen. Echt communiceren in wetenschappelijk fora gaat het best als je in ieder geval getraind wordt om in de huidige lingua franca te publiceren.
Goede Nederlandse voorbeelden zijn beperkt tot specifieke terreinen. De dansacademie Codarts, het conservatorium in Den Haag, de Hotelschool The Hague en de NHTV in Breda zijn mooie voorbeelden van internationale universities of applied sciences. Er zijn er nog wel meer opleidingen in hogescholen en universiteiten die sterk internationaal georiënteerd zijn. Hun studenten komen voor het grootste deel uit het buitenland, Engels is de voertaal en het werkgebied is niet beperkt tot Nederland en alle studenten doen een deel van hun opleiding in het buitenland en kunnen zich daar net zo gemakkelijk bewegen als in Nederland. Ze beheersen hun talen en ze hebben respect en interesse voor het vreemde. Daar staat tegenover dat de grote meerderheid van studenten in grote hogescholen en universiteiten in opleidingen met een sterk etno-centrisch karakter studeren. Niks geen brede kijk op de wereld, niks geen interesse wat er buiten Nederland gebeurt, niks geen literatuur uit Azië of Zuid Amerika. De opleiding ontmoedigt de student om een deel van de studie in het buitenland te volgen. Onze buurlanden lijken heel wat meer internationaal georiënteerd dan wij, maar dat geldt helemaal voor de grote voorbeelden in Azië. Er is daar een aanzienlijk hogere inkomende en uitgaande studenten mobiliteit. Er is nog veel werk aan de winkel voor de stichting Cosmicus. Richt basis- en middelbare scholen op maar richt vooral ook een nieuwe hogeschool of universiteit op. Het liefst in Amsterdam, want onze hoofdstad mag niet wegzinken in provinciaalse blubber.
Pim Breebaart
Dit artikel is gepubliceerd in het juli nummer 2012 van Cascade