Als je in 1973 boodschappen deed in de Albert Heijn dan vond je een assortiment dat afgestemd was op een weinig ontwikkelde huiselijke keuken. 40 jaar later loop je een Albert Heijn binnen om de meest uiteenlopende producten uit de hele wereld te kopen. En anders wel bij een speciaalzaak of een zaterdagmarkt. In vergelijking met 1973 zijn aanbod en vraag naar voedsel superdivers. Misschien nog lang niet zo divers als in Londen, Parijs, New Dehli, Hong Kong, Bangkok, Singapore of Sidney. Maar toch, onze diversiteit in voedsel is er sterk op vooruit gegaan.
Nederland was in 1973 een redelijk eenkleurig land. Weliswaar waren enige groepen inwoners in het buitenland geboren, maar Nederland voelde zich blank. Na 1973 volgde de grote instroom van ‘allochtonen’. Dat is wereldwijd niks bijzonders, want Londen, Parijs, New York, Hong Kong, Singapore en Sidney, allen kenden een enorme instroom van mensen met een tot dan toe onbekende cultuur. En nog wel veel meer en veelkleuriger dan in Nederland. En een belangrijk deel van de hoog opgeleide slimme jonge mensen van buitenlandse afkomst maakte een zelfbewuste keuze en maakte aan de ontvangende samenleving met de website www.wijblijvenhier.nl hun keuzes duidelijk. Ze houden van de leefgewoontes die ze van hun moederland hebben mee gekregen en tegelijk voelen ze zich onderdeel van hun nieuwe land. Praat in Singapore met de taxichauffeur die van oorsprong uit Chengdu kwam en je merkt precies hetzelfde. De oude Chinese leefgewoontes zijn meeverhuisd en de nieuwe identiteit is door hem geïntegreerd in zijn gedrag en wordt verteld in ‘Singlish’. En hij vertelt apetrots dat zijn kinderen aan de universiteit studeren.
Overal in de wereld ontstaan metropolen die een veelheid aan nationaliteiten, religies en culturen herbergen. In al die metropolen moeten burgers en hun overheden er voor zorgen dat de diversiteit een positief effect heeft op het samen leven en werken. In de alledaagse omgang met elkaar moet respect gevoeld worden, over en weer. De nieuwkomers moeten altijd bereid zijn om hun mee verhuisde gedragspatronen aan te passen aan het nieuwe land. En tegelijk zal het ontvangende land bereid moeten zijn om zijn eigen gedragspatronen, vaak benoemd als de eigen cultuur of identiteit, open te stellen voor vernieuwing. Dat doen lang niet alle metropolen in even sterke mate. New York, Hong Kong en Singapore beschouw ik als metropolen die succesvolle smeltkroezen mogen worden genoemd. Als je Nederland daarmee vergelijkt dan valt op dat Nederlandse burgers en overheden al decennia proberen om hun nieuwe onderdanen aan te passen aan de nationale identiteit. Integratie noemen we dat. Toen de Parlementaire Integratie Commissie van Stef Blok uitsprak dat de integratie redelijk goed ging was Maxim Verhagen, de partijleider van het CDA, er als de kippen bij om te vertellen dat de nieuwkomers zich aan onze identiteit moesten aanpassen. En vervolgens hebben de achtereen volgende kabinetten Balkenende en Rutte de Nederlandse identiteit gezegd te verdedigen. De woorden zijn soms anders, maar in essentie maakte het niet veel uit wie van het CDA, PvdA, VVD en PVV in de regering zat. Laten we maar constateren dat bij menig politicus de verwarring in het integratiedebat groot is. Veel beters valt er niet van te maken. De zoektocht naar de Nederlandse identiteit is nog volop gaande.
Een vaste lijn door alle autochtone en allochtone meningen heen is dat de eigen cultuur als een onveranderbaar ding wordt beschouwd, het is er en het overheerst ons. Rutte noemt de Nederlandse cultuur en identiteit een van de mooiste ter wereld. De Telegraaf en Geen Stijl zoeken het in de culturele heipalen van sinterklaas, zwarte piet en de kerstboom. Lodewijk Asscher vindt ‘dat de nieuwkomers onze normen en waarden moeten verinnerlijken’. In veel gevallen is Nederland niet bereid om zijn eigen cultuur te relativeren dan wel open te stellen voor invloeden van buitenaf. We beschouwen de ‘allochtoon’ als van buiten, en de waarden die hij meebrengt kunnen of zullen botsen met onze identiteit. En dat leidt tot conflicten, vreest men. Als vice minister-president Asscher in de Volkskrant zegt ‘dat door pal voor onze verworvenheden te staan, maken we het voor immigrantenkinderen makkelijker minder gelovig te zijn dan hun ouders. Het helpt migrantenmeisjes zich te ontplooien….’ dan is de verhouding tussen meegebrachte en ontvangende cultuur erg duidelijk neergezet. En zelfs belangrijker dan de al eeuwen beleden godsdienstvrijheid.
Onder redactie van Baukje Prins schreven onderzoekers van De Haagse Hogeschool het boek ‘Superdivers, alledaagse omgangsvormen in de grootstedelijke samenleving’ (2013, Eburon/ De Haagse Hogeschool). Het boek is een mooie compilatie van een theoretisch kader in de inleiding en epiloog en zes case studies over alledaagse omgangsvormen tussen nieuwkomers en autochtonen. Baukje Prins heeft al eerder laten zien dat zij verhelderend kan analyseren hoe Nederland worstelt met diversiteit. En dat herhaalt ze ook in dit boek. ‘Intussen blijft cultuur een uiterst glibberig begrip, en is het nog maar de vraag in hoeverre de toenemende aandacht voor onze eigen en andermans cultuur bijdraagt aan de verbetering van onze onderlinge omgangsvormen’. De meeste Nederlanders denken over culturen ‘als statische en onveranderlijke grootheden die in de kern hetzelfde blijven, en die de opvattingen en het gedrag van individuen grotendeels bepalen’. Baukje Prins stelt daar een dynamisch beeld van cultuur tegenover. ‘Culturen zijn constant in ontwikkeling , en wat wel of niet deel is van een bepaalde cultuur staat niet voor eens en altijd vast’. Prins definieert cultuur als proces, het wordt telkens opnieuw gedefinieerd en vele leden in de samenleving doen daar aan mee. Je maakt met zijn allen een cultuur. Een culturele identiteit is ook een daad van identificatie. Zowel de leden van de ontvangende samenleving als de nieuwkomers krijgen daarmee een meer actieve rol toegedicht dan de burger van Rutte, Asscher, De Telegraaf of Geen Stijl.
Ik ben het met Baukje Prins eens dat waarschijnlijk de ‘situationele wijsheid’ in het laveren tussen gelijke behandeling en erkennen van verschillen voor de politieman, de leerkracht, de arts en de winkelier het beste is wat we met omgangsvormen van alledag kunnen doen. Toch zit daar ook een probleem in. Ze schrijft direct daarna dat onze default instelling die van gelijke behandeling zou moeten zijn. Maar uit de case studies die ik in het boek las denk ik: liever maar geen gelijke behandeling, een ongelijke behandeling is veel effectiever. Ik kan vele opvoeding- en schoolsituaties opsommen waar ongelijke behandeling leidt tot meer gelijke kansen. Daarom ben ik niet zo zeker van de gelijke behandeling wijsheid. Soms is gelijke behandeling rechtvaardig voor de onderliggende partij of individu, maar vaak ook weer niet. Ik geloof dat er nog iets anders een rol speelt dat in dit boek niet wordt geproblematiseerd. Nederland wil zich graag een zelfbeeld van egalitair en progressief opplakken. De onderzoekers In dit boek nemen dat zelfbeeld over als er over de homoseksuele leraar of over seksuele voorlichting wordt gesproken. Soms is dat zelfbeeld terecht, maar er zijn ook veel mechanismen aan te wijzen waar dit beeld niet klopt. Het Nederlandse onderwijsstelsel kent de meest vroege selectie en voorsortering van Europa en de ervaren status verschillen tussen vmbo, havo en vwo/gymnasium zijn spijkerhard, en de status verschillen tussen mbo, hbo en wo zijn in beton gegoten. We houden graag het zelfbeeld op dat iedereen gelijk is, maar ons onderwijsstelsel is de fundering voor een ongelijke maatschappij en onze maatschappelijke ordening is niet enkel op de prestaties van de leerlingen gebaseerd, maar deels ook op de afkomst. Nederland vermorst een deel van zijn talenten en het lek is nog niet boven water.
In dit boek laat het artikel ‘Is het omdat ik allochtoon ben?’ van Radha Chierkoet een gesloten Nederlandse cultuur zien. Ze heeft zeven oudere maatschappelijk werkers afkomstig uit Suriname en de Antillen geïnterviewd. Ondanks hun eerder geslaagde scholing in het Nederlandse hoger onderwijs, integratie zou je zeggen, herkennen ze terugkijkend dat het hen niet gelukt is om carrière te maken overeenkomstig hun kwaliteiten. De Nederlandse bazen en collega’s stonden dat niet toe. Ze moesten zich maar aanpassen aan Nederland. Arjan Mulder schreef een mooi onderzoeksartikel over ‘De Schoonmaak als Inburgeringstraject’. Hij participeerde in een team van allochtone schoonmakers en noteerde hun omgangsvormen met Nederland. Hij gebruikt het concept van vakmanschap van Sennett als theoretisch kader en komt dan tot de conclusie dat de schoonmaak het begin van het inburgeringstraject zou moeten zijn. Er zouden meer scholingsmogelijkheden moeten zijn om schoonmakers meer complexe werkzaamheden aan te leren. Ercan Büyükçifçi schrijft een erg mooi artikel over de Stationsstraat tegenover het Hollands Spoor in Den Haag. De wethouder noemt die straat graag de rode loper naar het centrum, maar hij is wel de enige die daar zo over spreekt. Ercan beschrijft uitstekend hoe de bewoners, winkeliers en passanten de diversiteit in de straat ervaren. En dan zijn er drie mooie artikelen over diversiteit in het onderwijs. Damir Urem schrijft over het management van de diversiteit in het klaslokaal. Hij geeft drie uiteenlopende casussen en concludeert dat de regels van de school of van de minister minder relevant zijn dan Situationele Wijsheid. Ik kan dat onderschrijven. Iedere docent moet in iedere concrete situatie afwegen wat het zwaarst weegt. Regels en procedures houden bijna nooit rekening met individuele gevallen en werken daarom soms niet of in hun tegendeel. De bedoeling van de regel is allang achter de bureaucratie verdwenen. Het belang van het leren van het kind zou de doorslag moeten geven boven procedures en voorgeschreven regels. Frank de Poorter heeft onderzocht hoe enige doorstromers van het mbo naar niet-verwant hbo met succes hun studie hebben gedaan. Weliswaar erkent hij dat statistisch gezien een keuze voor een niet-verwante hbo studie geen groot succes is, maar uit deze interviews is wel duidelijk dat degenen die het wel goed doen erg tevreden zijn dat ze van sector konden wisselen. En Siela T. Ardjosemito-Jethoe onderzoekt de reacties van een honderdtal studenten op de vertoning van de documentaire Beperkt Houdbaar van Sunny Bergman. De film gaat over het vrouwbeeld in onze samenleving en werd gemaakt door een zelfbewuste moderne Nederlandse vrouw. Dat leidt in de documentaire tot vele uitspraken over seksualiteit tot en met dat ze op de stoel van de gynaecoloog ligt om haar schaamlippen te laten verkleinen. Dit levert onder de kijkende studenten, mannen en vrouwen, autochtoon en allochtoon, extreem verschillende reacties op. En de conclusie van de onderzoekster is dat de nationale identiteit en de Nederlandse cultuur niet voor eeuwig vastliggen en dat vaste kaders in een dynamische samenleving als de Nederlandse geen stand houden. Gek genoeg dacht ik precies het tegenovergestelde. Er zijn dynamische individuen en die doen deze statische samenleving met een vastgeroest zelfbeeld over de eigen identiteit open breken. En ik vind steun in de analyses van dit boek, want er wordt toch steeds met voorbeelden aangetoond dat ‘de Nederlandse elite’ probeert om een homogene cultuur op te leggen en zelfs tot achter de voordeur af te dwingen.
Alles overziend is dit een waardevol boek geworden. Het beschrijft een van de meest belangrijke processen in de metropolen van onze wereld. Hoe kun je de superdiversiteit zodanig aanwenden dat de omgangsvormen in ieders voordeel zijn en niet leiden tot destructie, onderdrukking of ongelijke kansen voor grote groepen van de bevolking. Dat is geen geringe opgave, maar wel essentieel voor de metropolen die sociaal, cultureel en economisch tot de top van de wereld willen behoren. Nederland hoort daar jammer genoeg niet bij. De tragiek van Nederland is dat de meeste mensen vinden dat ze zelf van nature tot de top van de wereld zouden behoren. In de termen van Rutte zijn we het mooiste land. Maar in datzelfde land zijn veel burgers en politieke partijen krampachtig op zoek zijn naar hun Nederlandse of andere identiteit, zich zelf en anderen angst aanpratend en roddel en achterklap als het normale geluid van radio, tv en kranten beschouwend. En in dat klimaat de juiste maatregelen nemen die er voor zorgen dat we tot de echte top van de wereldmetropolen zullen gaan behoren is moeilijk. Eigenlijk weerspiegelen de maatregelen vaak een wij-zij-denken. En doen veel burgers dat ook. Nederland kan nog veel leren van metropolen die het beter doen. Die metropolen koesteren niet alleen een diversiteit aan eetculturen, maar die waarderen de diverse religies, die waarderen de diversiteit aan gedragspatronen, de mainstream in de cultuur is minder benauwd dat er iets in het zelfbeeld zal veranderen en de nieuwkomers zijn niet zo benauwd om zich aan te passen. De Nederlandse identiteit kan nog wel een zetje in de goede richting gebruiken.
Pim Breebaart