Bijna 90 procent van alle leerlingen met een havodiploma (hoger algemeen voortgezet onderwijs) start met een hogeschoolopleiding. Zij hebben al jaren hun uiterste best gedaan, juist omdat ze naar een hogeschool wilden. De motivatie is dus hoog. En ze willen heel graag het bachelordiploma halen. Als geen ander beseffen ze dat dit hun kans is op maatschappelijk succes. Jaren van twijfel over wat te gaan studeren is uitgemond in een keuze. Bevestiging zou daarom een welkome steun voor hun zelfvertrouwen betekenen.
Janke Cohen-Schotanus, Klaas Visser, Ellen Jansen en Anneke Bax: Studiesucces door onderwijskwaliteit
Boom uitgevers, Amsterdam. ISBN 9789024408467; 115 blz. € 24,95
Maar dat valt niet mee op een hogeschool die voortdurend laat weten dat veel havisten een verkeerde keuze maken. Docenten vertellen verhalen die de twijfel voeden, en van ouderejaars horen ze dat velen het niet halen. Vanaf de eerste studiedag zijn er signalen dat ze misschien niet goed genoeg zijn. De havisten weten dat ze niet zo zelfstandig kunnen studeren als hun vwo-vrienden (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs). En in de projectgroepen met medestudenten zijn velen bang om verkeerde dingen te zeggen en voelen ze zich klein. De uitslagen van de eerste tentamens vallen tegen. Hoe moet dat? Word jij wel gewaardeerd? Voel je steun en loyaliteit?
Dankzij het leenstelsel bouwen studenten tegenwoordig een studieschuld op, terwijl de twijfel over de waarde van hun bachelordiploma groeit. Tegelijkertijd kennen veel opleidingen een markant hoge uitval en laag studiesucces. Je zou verwachten dat dit voldoende stimulans geeft voor leidinggevenden en docenten om gebruik te maken van gedegen onderzochte maatregelen om het studiesucces te verhogen. Maar vaak handelen ze zonder kennis van het actuele wetenschappelijk onderzoek. Er is veel herhaling van ineffectief beleid, ook al is er voldoende bekend.
Daarom kwamen Janke Cohen-Schotanus, Klaas Visser, Ellen Jansen en Anneke Bax met het boek Studiesucces door onderwijskwaliteit. Zij schrijven dat er nog veel onduidelijk is over de oorzaken van studiesucces en studiefalen. Regelmatig levert onderzoek een correlatie maar geen duidelijke oorzaak-gevolgrelatie op. Soms ook laten meerdere onderzoeksresultaten een variëteit aan positieve of negatieve uitkomsten zien en is er dus (nog) geen conclusie te trekken.
Maar, zeggen de auteurs, er is ook veel wél bekend. Hun motto: het is erg verstandig om tijdig kennis te nemen van valide onderzoeksresultaten en die te gebruiken.
Dit prettig geschreven en zeer toegankelijke boek is bestemd voor docenten aan universiteiten en hogescholen. De auteurs weten zich te beperken tot de belangrijke aspecten. De hoofdstukken zijn opgebouwd volgens de vier standaarden voor opleidingsaccreditatie van de NVAO (Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie), aangevuld met twee hoofdstukken over het eerste studiejaar en de selectie voor de poort. Het gaat over zowel bachelor- als masteropleidingen, in het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Bij ieder deelonderwerp zoeken de auteurs naar relevante en robuuste onderzoeksresultaten, en er is een uitgebreide lijst met relevante theorie en onderzoeksverslagen. Een aanrader, kortom, voor ieder docententeam. Het kan dit boek als meetlat langs de eigen opleiding te leggen, voordat een extern accreditatiepanel dat doet.
Hoofdstuk 1 behandelt de organisatie en ontwikkeling van het curriculum. De visie en ambities komen aan de orde, evenals de begrippen ‘beoogde leerresultaten’, backwards design en constructive alignment. In hoofdstuk 2 benadrukken de schrijvers dat een goede opleiding veel aandacht besteedt aan het toetsen. Hoofdstuk 3 beschrijft de inrichting van de leeromgeving. De auteurs stellen ‘het leren van de student centraal’ en dat is wezenlijk iets anders is dan ‘de student centraal’. Didactische modellen als probleemgestuurd onderwijs, leergemeenschappen, kleinschalig onderwijs, groepswerk en blended learning komen aan de orde. Ze leggen helder uit waarom herhaling van kennis in de verschillende stadia van het curriculum een goed onderwijskundig principe is. In hoofdstuk 4 gaat het over de realisatie van de beoogde leeruitkomsten. De relatie tussen eindkwalificaties en toetsing, die tussen individuele en groepstoetsing en de keuze van de toetsvormen komen bondig en overzichtelijk aan bod. Ik vond de nadruk op externe validering van iedere opleiding het beste advies van dit hoofdstuk. De opleidingen geneeskunde, met de ontwikkeling van een landelijke toetsing, zijn daar een heel goed voorbeeld van. En ook de landelijke kennistoets bij de pabo- en de lerarenopleidingen verdient navolging.
Het is lovenswaardig dat de auteurs extra aandacht besteden aan het eerste studiejaar. Dat is voor menig student een lastig te nemen horde. Vooral hogeschoolstudenten raken in dat eerste jaar de weg kwijt. Niet omdat ze onvoldoende vooropleiding hebben, en ook niet vanwege een verkeerde studiekeuze of omdat het curriculum te zwaar zou zijn, maar veeleer omdat de opleidingen onvoldoende rekening houden met de studenten die instromen. De auteurs noteren dat de mate van zelfregulering belangrijk is voor het aanpassingsproces in het hoger onderwijs. Ze kritiseren de vele onderwijsprogramma’s die deze belangrijke vaardigheid al veronderstellen bij de student, terwijl ze deze vanaf het eerste jaar zouden moeten ontwikkelen en begeleiden. Veronderstellen dat studenten die vaardigheid al onder de knie hebben, maakt veel slachtoffers. En die slachtoffers bevinden zich dan vooral onder studenten uit migranten- en/of armere gezinnen. Maar ook mist een deel van de jongens een voldoende mate van zelfregulering.
Meer dan voldoende onderzoek laat zien dat de gemiddelde vwo-leerling nog echt iets te leren heeft in studievaardigheden. Dat geldt in aanzienlijk sterkere mate voor de havist of de mbo-student (middelbaar beroepsonderwijs) niveau 4. Alle instromende studenten zijn uitermate gemotiveerd maar onwetend van wat gaat komen, vol verwachtingen maar met een gebrek aan zelfvertrouwen, met de wil om het diploma te gaan halen maar ook met twijfel over zichzelf, hopend op een succesvolle studie maar zich ook bewust van een gebrek aan discipline en focus.
Terecht constateren de auteurs dat matchingsgesprekken en digitale testjes veel wenselijke antwoorden oproepen. Stop ermee en besteed geld en tijd aan realistische studievoorlichting, zo houden ze ons voor. Ze constateren dat de hoge verwachtingen die de eerstejaarsstudenten ontmoeten, slecht samengaan met de gevoelde vrijblijvendheid in menige hogeronderwijsopleiding. En als een docent of leidinggevende dan zegt: ‘Maar je wilt er toch geen schooltje van maken?’, antwoorden de auteurs: als jij met een gestructureerder en verplichtend eerstejaarscurriculum studenten meer doet leren en je ze in hun tweede en derde jaar naar hogere niveaus van zelfregulering begeleidt, dan heb je een immens belangrijke bijdrage geleverd aan de kwaliteit van het onderwijs.
Omdat het boek is geschreven voor het hele hoger onderwijs, zijn alle adviezen zowel op de universiteit als op de hogeschool toepasbaar. Toch is het de vraag of de pedagogisch-didactische processen in alle gevallen eenzelfde uitwerking kennen. Een belangrijk advies is om voorafgaand aan de vormgeving van het curriculum diepgaand na te denken over en rekening te houden met de voorkennis en vaardigheden van de instromende student. Daarmee nodigt het boek ook uit om na te denken over het verschil in instroom in universiteit en hogeschool. De universiteit verwelkomt de vwo-gediplomeerden; de hogeschool verwelkomt de havisten en eenderde van de gediplomeerde mbo-4-uitstroom. De voorkennis, studievaardigheden, intelligentie, leer- en werkhouding en de metacognitieve vaardigheden van een vwo’er en een havist laten verschillen zien. En iets ruimer gedefinieerd geldt dat vwo’ers en havisten zich ook van elkaar onderscheiden in verwachtingen, voorkeuren, belangstelling, leesgedrag, vriendenkring, verslavingsgedrag et cetera. Er is meer dan voldoende onderzoek gedaan naar de verschillen in jeugdcultuur die samenhangen met het niveau van de middelbareschoolopleidingen.
Dit boek lokt de vraag uit of hogescholen en universiteiten in hun strategische plannen, onderwijsvisies en curricula wel voldoende rekening houden met de kenmerken van de groep instromende studenten. De omvang van het studiefalen in het eerste studiejaar is op hogescholen aanzienlijk groter dan bij universiteiten. Er is in de hogescholen zeker aandacht voor de doorstroom in de beroepskolom, maar is dit meer dan lippendienst? Ernstiger is dat menige hogeschool over de havist veelal niets specifieks meldt, of ze noemt onder het kopje ‘instroom uit het voortgezet onderwijs’, alsof de alumni van het vwo en havo dezelfde kenmerken hebben. En heel vaak spreken de hogescholen in abstracte termen over de instroom uit het voortgezet onderwijs en verhindert dat om diepgaander te spreken over het leren door een havist. Wat kenmerkt het leerproces van een havist? Wat heeft hij nodig in het eerste jaar? Mogen we van de havist voldoende zelfregulering ten gunste van studiesucces verwachten? Hoe kan de docent een belangrijk rolmodel zijn voor deze grootste groep hbo-studenten?
De oorzaken van studiefalen liggen buiten hun invloedssfeer, zeggen leidinggevenden en docenten. Privéomstandigheden, een vooropleiding die in gebreke is gebleven en een verkeerde studiekeuze zijn veelgehoorde redenen. Het optimisme van dit boek is de overtuiging dat leidinggevenden en docenten er wel degelijk iets aan kunnen doen. Daarvoor moeten ze heel nauwkeurig onderzoeken wat wel en niet werkt. Docenten moeten elkaar scherp houden in de keuzes die ze maken0.
De auteurs laten zien dat er, naast wat we nog niet afdoende hebben onderzocht of waarvoor nog steeds geen goede verklaringen zijn, veel is dat we wél weten. En die kennis moeten we toepassen, is het motto van dit boek. Een hoge onderwijskwaliteit steunt iedere student in zijn leerproces. Dat geldt in bijzondere mate voor de groepen studenten voor wie de kans op studiefalen groter is dan gemiddeld.
Studiesucces door onderwijskwaliteit is een zeer geslaagd boek. Het had eigenlijk al wel twintig jaar eerder mogen verschijnen.
Pim Breebaart
is voormalig bestuursvoorzitter van de Haagse Hogeschool, lid Raad van Toezicht van Hotelschool The Hague en lid van de recensieredactie van Th&ma. Deze recensie is gepubliceerd in Th&ma 2019, nr 4.