De echte prijs van hoger onderwijs.
The True Costs of College, Nancy Kendall, Denise Goerisch, Esther C. Kim, Franklin Vernon en Matthew Wolfgram, Palgrave Macmillan, ISBN 978-3-030-53860-6.
Kansen in het Koninkrijk, Studiebeurzen 1815-2015, Pieter Slaman, Wouter Marchand en Ruben Schalk, Boom Amsterdam, ISBN 9789089535405.
De toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs vormen de aardplaat onder de moderne samenleving. Kleine scheuren in die aardplaat zijn eerst na decennia waarneembaar. Tegen de tijd dat velen de ernst herkennen, zijn alle korte termijnmaatregelen ontoereikend. Het gevolg is het inzakken van welvaart en welzijn. Dat schreef David Brooks al bijna twee decennia geleden in de New York Times.
In hoogontwikkelde landen studeren veel studenten uit de bovenste 50% met succes in het hoger onderwijs. Daarentegen stromen uit de onderste 50% veel minder kinderen door naar het hoger onderwijs en als ze instromen is hun studiesucces lager. Het grootste probleem van alle onderwijsstelsels is dat de kinderen uit de lagere inkomensgezinnen zowel in de aanloop naar als in het hoger onderwijs hun potentiële talenten onvoldoende ontwikkelen. De onderste 50% kent nog heel wat verborgen talent.
Nancy Kendall c.s. wilden op microniveau de effecten van de kosten van een universitaire studie op het studieverloop van de studenten uit lagere inkomensgezinnen in kaart brengen. Daarvoor kozen ze vier publiek gefinancierde universiteiten uit Wisconsin in de VS. De vier universiteiten zijn groot en klein, stedelijk en landelijk, met een diversiteit aan studentenpopulaties en een afspiegeling van de 1700 Amerikaanse universiteiten. In ieder van deze vier universiteiten hebben ze tussen de 15 en 20 studenten afkomstig uit lage inkomensgezinnen gevolgd. De onderzoekers bestudeerden alle overwegingen en besluiten van de studenten gedurende hun eerste twee studiejaren. Binnen en buiten hun studie.
Kendall c.s. constateren dat het voor deze groep studenten vanzelfsprekend is om in het ouderlijk huis te blijven wonen en te kiezen voor de dichtstbijzijnde universiteit. Ook lijkt vanzelfsprekend dat ze thuis zorgplichten hebben waar de student zich niet aan kan onttrekken. Deze studenten zijn vaak onder- of niet verzekerd tegen ziektekosten en ze weten dat ziek worden gelijk staat aan de bedelstaf. Bijbaantjes naast de studie, soms twee of drie, zijn een noodzaak om de studieschuld te beperken dan wel het ouderlijk huis te steunen. Het directe gevolg is dat deze studenten geen tijd overhouden om op de campus een studentenleven op te bouwen en nieuwe vrienden te maken. De universiteiten beloven dat ‘je studietijd de mooiste tijd van je leven is’. Dat is zeker waar voor velen uit de bovenste helft van de bevolking. Maar voor de studenten uit de onderste helft? Is de studietijd voor de ene student een mogelijkheid om te focussen op de studie, sport, studentenfeesten en het maken van nieuwe vrienden. Voor de ander is het een stressvol bestaan, “het is de moeilijkste tijd van je leven”, constateren de auteurs. Deze groep studenten zijn door hun afkomst gedwongen dagelijks besluiten te nemen die hun studie belemmeren. Dit is meer een kwestie van ‘overleven’. Het lage studiesucces laat zien dat menigeen het niet overleeft en met een forse studieschuld en zonder diploma zijn carrière begint.
De studenten uit de staat Wisconsin betalen tussen 7.500 tot 10.500 dollar collegegeld per jaar voor de publiek gefinancierde universiteiten van Wisconsin. Alle studenten van buiten Wisconsin betalen bijna het drievoudige bedrag. De laatste 40 jaar heeft Wisconsin net als alle andere staten de subsidie voor haar universiteiten regelmatig verlaagd. Daardoor genereren de buitenstatelijke en internationale studenten hogere inkomsten voor de universiteit dan de studenten afkomstig uit Wisconsin. De buitenstatelijke en internationale studenten zijn de cash cows van het businessmodel van de publiek gefinancierde Amerikaanse universiteiten geworden. Als het gaat om de overleving van jouw universiteit ben je dus wel “een sufferd of een grote idealist” als je focust op de studenten van de eigen staat, schrijven de auteurs. Bovendien weten de bestuurders heel goed dat de studenten van buiten de staat gemiddeld een hoog studiesucces kennen en is het studiefalen van veel studenten uit de onderste helft van de eigen staat problematisch. Vanuit marketingoverwegingen weten de bestuurders wel wat ze dan kiezen.
De studenten die zich kunnen permitteren om buiten hun eigen staat te gaan studeren komen vooral uit de bovenste 50% of zelfs de bovenste 20%. Als die in de hoofdstad Milwaukee in Wisconsin gaan studeren willen ze wel graag waar voor hun geld. Dat begrijpt de bestuurder ook. Dus zijn er nieuwe studentenhuizen gebouwd, met luxere kamers en betere voorzieningen. Dus ook een restaurant met verantwoord voedsel. Tegen een hogere prijs. De bestuurders van de universiteiten hebben aantrekkelijke minors extracurriculair gemaakt en daar moet apart voor betaald worden. En dat geldt ook voor extra mentoruren. Iedereen mag zelf kiezen, maar de werkelijkheid is dat een deel van de studenten helemaal niet de vrijheid kent om te kiezen. De prijsstelling zorgt voor een scheiding onder de studenten.
Zoals de student uit de bovenste 50% van de Amerikaanse samenleving het succesvol studeren voor een deel te danken heeft aan zijn goede leefomstandigheden, zo heeft het studiefalen van de studenten uit de onderste 50% mede te danken aan een gebrek aan middelen. Toch zullen vele studenten uit de onderste 50% het gevoel hebben dat studiefalen hun eigen schuld is of zichzelf een gebrek aan intelligentie toedichten. En menig docent en universitaire bestuurder helpt deze mythe in stand te houden door een negatief beeld over tekort schietende studenten te vertellen. Daarmee ontwijken ze hun eigen verantwoordelijkheid. Kendall c.s. laten met hun onderzoek zien dat voor deze studenten een gebrek aan keuzevrijheid hun lot is. En daarmee is ook het studiefalen voor velen onontkoombaar. Overigens moeten de studenten uit de onderste 50% naast financiële ook sociale en culturele barrières overwinnen, maar daar gaat dit onderzoek niet over.
En hoe is de financiële positie van de Nederlandse student? Heel wat beter dan in de VS, al kent ook Nederland kopzorgen over de financiële positie van de studenten uit arme gezinnen en hun beperkte succes in het hoger onderwijs. Pieter Slaman, Wouter Marchand en Ruben Schalk hebben de geschiedenis van de studiefinanciering in Nederland van 1815 tot 2015 in ‘Kansen in het Koninkrijk’ uitmuntend beschreven. Het is opzienbarend dat gedurende 200 jaar studiefinanciering in de mainstream van de Nederlandse politiek de toegankelijkheid van het hoger onderwijs vaak ondergeschikt is of zelfs als een gevaar voor goede maatschappelijke ontwikkeling werd gezien. Vanaf 1945 is het politieke debat over de studiefinanciering lam gelegd doordat men niet kon kiezen tussen twee constrasterende uitgangspunten: de zelfstandigheid van de student en de toegankelijkheid voor de lagere inkomens bevorderen. De politieke discussie bleef zich voortslepen totdat minister Deetman in 1986 een beurzenstelsel voor alle studenten doorvoerde. Goed bedoeld. Maar al snel bleek het hoofdmotief van zelfstandigheid voor alle studenten onbetaalbaar en werd de beurs steeds lager en namen de leningen toe. En nu kennen we al weer het vervolgdrama. In 2015 is besloten de basisbeurs in te ruilen voor een leenstelsel voor alle studenten en voor de studenten uit laagste inkomensgezinnen een bescheiden aanvullende beurs. Nu de basisbeurs niet meer bestaat, groeit de nationale studieschuld in snel tempo. En op het moment dat de NVAO-panels de kwaliteitsplannen van alle instellingen in het kader van de laatste stelselwijziging beoordeeld hebben, begint alweer het politieke debat over een volgende stelselwijziging van beurzen en leningen. In de Democratische partij in de VS circuleerden tijdens de presidentsverkiezing van Joe Biden vele voorstellen, van eenmalige kwijtschelding van schulden tot een maximum van $ 50.000 tot invoering van een omvangrijk beursstelsel voor de 40% laagste inkomens en een renteloos leningstelsel voor de 80% laagste inkomens. Ieder die Pieter Slaman cs. heeft gelezen begrijpt direct hoe ingewikkeld dit is, zeker voor de Democratische partij. En wie Engeland op de voet volgt weet dat ook daar door het hele politieke spectrum vraagtekens worden gezet bij de snel oplopende studieschulden. Wereldwijd groeit de behoefte naar een hoger opgeleide beroepsbevolking. En ieder modern land ziet de kosten voor hoger onderwijs continu stijgen. Wie gaat dat betalen? Het individu, de gemeenschap of de bedrijven?
Beide genoemde boeken zijn interessant voor iedereen die zich buigt over de bekostiging van het hoger onderwijs omdat er een nauwe samenhang bestaat tussen de hoogte van de publieke financiering van de instellingen, de hoogte van de collegegelden en het stelsel van beurzen en leningen. De keuzes die politici hierin maken zijn van grote betekenis voor het studiesucces of -falen van individuele studenten én voor het succes of falen van universiteiten en hogescholen. De conclusie over het actuele Amerikaanse hoger onderwijs is voor de hand liggend: het gaat dramatisch slecht met het hoger onderwijs van de VS. Maar dat weten we al enige decennia. Kendall c.s. voegen daaraan toe dat de studenten uit de onderste helft van de Amerikaanse samenleving onder de huidige financiële voorwaarden alleen met een buitensporige inspanning een bachelordiploma kunnen halen. Maar ook Nederland is niet vrij van zorgen. Waarschijnlijk is er een duidelijke meerderheid voor herinvoering van de basisbeurs, dat is een stap in de goede richting, maar het ontbreekt in het politieke discours aan enige overeenstemming over de doelen die met het volgende stelsel van studiefinanciering nagestreefd zullen worden. En dat is een slecht teken. Kortom, is het niet tijd voor de Nederlandse politici om zonder vooroordelen te reflecteren op de oorzaken van het dreigend faillissement van het Amerikaanse hoger onderwijs? Daar kunnen we iets van leren!
Pim Breebaart
Het boek Kansen in het Koninkrijk, Studiebeurzen 1815-2015 van Pieter Slaman, Wouter Marchand en Ruben Schalk is eerder in Th&ma 2016-2 pagina 61 gerecenseerd door Sijbolt Noorda.
Deze recensie is gepubliceerd in het magazine Th&ma, 2021 nr 2, p 81.