Inleiding over tijd door Pim Breebaart, ter gelegenheid van de intreerede van lector Marli Huijer, Woensdag 26 september 2007
Iowa is een Amerikaanse staat die heel erg boring is, 500 km maisveld, geheel vlak, waardeloze dorpen. Komt een man bij de dokter in New York. De dokter vertelt de uitslag van het onderzoek: de patient heeft nog drie maanden te leven. Vraagt de patient: dokter, geef me een advies hoe ik mijn leven kan rekken!! Zegt de dokter, meneer, ga naar Iowa en uw drie resterende maanden zullen een jaar lijken.
Wat is tijd?
De tijd is een zelfstandig naamwoord. Waarom? Tijd heeft altijd te maken met beweging en verandering. We praten over tijd alsof het een zelfstandig ding is. Zoals een tafel of schilderij. Alsof het echt bestaat. We hebben het ook zo georganiseerd dat we zeggen dat u niet op tijd bent als u vijf minuten later binnenkomt. Maar in de kern is tijd een heel erg abstract begrip. Eigenlijk zorgt het zelfstandig naamwoord al voor veel verwarring. Het zou een werkwoord moeten zijn, zoiets als tijdbepalen. Want het is altijd een beweging en dat druk je uit in een werkwoord. Maar dat kunnen we niet echt. We hebben verhullend taalgebruik, waardoor we er nog minder van begrijpen.
Hoe was het vijfduizend jaar terug?
Hoe was het vijfduizend jaar terug? Dachten mensen toen ook in minuten, uren, dagen, weken, maanden, jaren? Uit opgravingen en ook uit de antropologie kunnen we ons een redelijk betrouwbaar beeld vormen. We weten vrij nauwkeurig hoe eerst in Mesopotamië, later bij de Grieken en Romeinen en nog weer later door de pausen in de middeleeuwen ons huidig tijdsbegrip is gevormd. Er zijn opgravingen waaruit blijkt dat vroege volkeren die zich vestigden om landbouw te verrichten zich een beeld van tijd gingen vormen. Het belang om te weten wanneer men moest zaaien en oogsten was groot. Het voortbestaan stond op het spel. De belangrijkste indicator voor het zaaien en oogsten was de stand van de maan. Zoveel keer volle maan en er moest gezaaid worden. Dat werd en was vele duizendjarige ervaringen. Er werden speciale mensen aangesteld die dit bijhielden, ze keken letterlijk naar de maan en sterren, priesters. Lastig als je nog niet kan tellen! Hoe doe je dat dan? Eén manier was om een pot op een heilige plek te zetten. De priester deed bij elke volle maan er een schelp in. Bij een bepaalde inhoud moest er gezaaid worden. En als het mis ging met de oogst dan hadden de Goden het gedaan. De priesters legden uit dat de Goden boos konden worden.
De Grieken en Romeinen
In het oude Mesopotamië werd er voor het eerst een kalender gemaakt. Een jaar bestond uit 36 weken en de week bestond uit tien dagen. In datzelfde Midden Oosten waren er ook volkeren die een week van 7 dagen maakten, en één ding is zeker, het komt het Joodse volk toe daar het meest gelezen verhaal bij te hebben verzonnen, de schepping in zeven dagen. E dan het Athene van 500 jaar voor Christus, niet dat zij wisten dat ze 500 jaar voor Christus leefden, dat is later ‘verzonnen’. Athene kende in de regering een heel erg belangrijk bestuurder, dat was de man die de jaarkalender maakte. Elk jaar opnieuw. Het jaar werd ingedeeld. Hij maakte de tijdscoördinaten voor de handel, geld, de feestdagen en het sociale leven. Hij bepaalde de tijd dat er rente betaald moest worden, over welke periode, etc. En sommige Griekse schrijvers constateerden met afgrijzen dat de jaarindeling vaak erg afhankelijk was van het financiële gewin van de stadsbestuurder. Vervolgens ging Rome er toe om een vaste jaarindeling te maken, onze huidige jaartelling en jaarindeling met de ons bekende maanden, weken en dagen. Julius Ceasar werd geëerd met de zevende en Augustus met de achtste maand. En januari werd genoemd naar de God Janus omdat die tegelijk achteruit en vooruit kon kijken
De religie
De religie heeft altijd een sterke relatie gehad met de tijdsbepaling. Het leek iets onbegrijpelijks en moest dus overgoten worden met een sausje van geloof, of dat nu de sterren of de zon of maan betrof of later Allah of God. Nog in de late middeleeuwen bepaalde de paus tweemaal dat het jaar niet meer synchroon liep met de seizoenen en dat men dus een aantal dagen oversloeg, de dag na 3 mei werd 15 oktober, daar werd ons even door Rome een hele zomervakantie door de neus geboord. Het laat eens te meer zien dat de tijd, die we van God gekregen zouden hebben, toch ook maar mensenwerk is.
Gallileï, Newton en Einstein
Gallileï wilde ruimte en tijd aan elkaar verbinden. Maar hoe moest hij de tijd meten, hoe meette hij de tijd die de kogel nodig had om over een hellend vlak naar beneden te rollen? Sinds 1200 waren er klokken, kerkklokken met uur aanduiding, maar nog geen minuten en seconden. Dus meette hij de tijd aan de hand van zijn eigen polsslag. Later ontwikkelde hij een meer nauwkeurige watertijdmeter. Het duurde nog tot Huygens voordat er een echte klok was waarmee minuten en seconden redelijk nauwkeurig gemeten kon worden. Toch ontdekte Gallileï al dat de afstand evenredig was met het kwadraat van de tijd. En dat is héél knap.
Huygens maakte de tijdsbepaling veel nauwkeuriger met de eerste slingerklok. Dat culmineerde uiteindelijk in de wetten van Newton. Ze leken oppermachtig want ineens waren mensen in staat om van alles te berekenen, in het hemelstelsel, op aarde. Ieder beweging kon berekend worden. Van te voren!
Einstein deed een nieuwe ontdekking. Tijd bepalen was een meting van twee bewegingen waarvan de ene de referentie vormt, de tijd. Einstein ontdekte dat de tijdmeting afhankelijk is van de positie van de waarnemer. Tijd was ineens niet meer zo eenduidig als het sinds Newton leek. Tijd werd een beetje vloeibaar.
Norbert Elias
Interessant is dat Elias in zijn essay over tijd op Einstein verder gaat en aangeeft dat niet alleen in de fysieke wereld tijd afhankelijk is van de positie van de waarnemer. Maar dat dit ook geldt voor de samenleving van mensen. Bovenstaande kort historisch overzicht laat zien dat het heel veel uit maakt of u 5000 jaar geleden lid was van een groep landbouwers die hun tijd maar met twee begrippen konden benoemen, werken en slapen. Het was voor de objectiviteit al beter toen de mens dit dag en nacht ging noemen, maar daar was al enig begrip van zon en maan voor nodig. Het werd nog mooier toen we een heel eenvoudig numeriek stelsel ontwikkelden, het 12-delig stelsel en het 36-delig stelsel. En een stap richting 24 uur is dan snel gemaakt. Elk uur van de dag een klok laten luiden is in de eeuwen dat er nog geen horloge of uurwerk bestond handig om coördinatie en afstemming in het dagelijks leven te brengen. Dan moet iedereen dat ook wel weten! Dus een klok, en wel een kerkklok, de kerk regelt ons leven in dit aardse bestaan. De tijd hebben we zelf gemaakt. De kern van het essay van Norbert Elias is dat Tijd een sociaal construct is om het steeds ingewikkelder leven te coördineren als een schijnbaar objectief gegeven.
Filosofie op een hogeschool?
Ja, dat is hard nodig. Hoger onderwijs reflecteert op onze samenleving, de technologie en de rol die beroepen daarin spelen. Hoger onderwijs stelt vragen over ingesleten beroepspatronen die in de toekomst ineffectief zullen zijn. Hoger onderwijs bemoeit zich actief met belangrijke vragen over onze schaarse goederen, de verdeling daarvan in onze wereld, de duurzaamheid en technologie, oorlog en vrede. Goed hoger onderwijs laat zich niet misleiden door de common sense. Hoger onderwijs geeft onze afgestudeerde studenten analytische, conceptuele, reflectieve en kritische vermogens mee. Veel van ons hoger beroepsonderwijs is gericht op het aanleren van door beroepsgroepen gisteren benoemde competenties. Die moeten in het heden worden aangeleerd om in de toekomst te worden gebruikt. Wij willen anticiperen op de toekomst van beroepen en dat vergt van de hogeschoolstaf het vermogen om meer fundamentele vragen te stellen over de beroepspraktijk. En daar is filosofie voor nodig. Het thema filosofie en beroepspraktijk, denken en doen, is dus ook ons thema. De praktijk geeft aanleiding tot nieuwe praktijken, het denken biedt de kans praktijken nieuw vorm te geven. Daarom wilden wij dit lectoraat in onze hogeschool. En de keuze van het begrip ‘tijd’ als object van studie is daarom goed gekozen omdat tijd samen met ruimte de belangrijkste onderliggende coördinaten van ons werk en leven vormen.
Orfeu Negro, een film van Albert Camus uit 1959
Orfeo en Eurydice wonen in Rio en zijn het ideale paar, net zoals in de Griekse tragedie of bij Romeo en Julia van Shakespeare. Op de dag van het grote carnaval zullen ze elkaar krijgen, alles wijst erop, zij zullen de liefde gaan bedrijven, prachtig. Maar de tragedie is groot, tijdens het carnaval worden beiden vermoord en wat zo mooi scheen verdwijnt. Orfeo heeft van zijn grootvader geleerd dat hij elke nacht de berg achter Rio op loopt om boven de stad de zon te verleiden. Met een heel gevoelig deuntje op zijn gitaar verleidt hij de zon om uit die immense oceaan te komen en te luisteren naar dat prachtige lied van Orfeo. De laatste jaren is het broertje van tien jaar steeds mee gegaan. Dit broertje van tien ervaart de dood van Orfeo als een groot trauma, maar hij beseft als geen ander dat de ramp voor Rio nog veel groter zal worden als de volgende ochtend de zon niet meer zou worden verleid. Hij staat er alleen voor, ‘s nachts sluipt hij het huisje uit, haalt een vriendje uit bed en zij gaan samen de berg op, in het pikke donker. En daar begint hij te spelen, te tokkelen, er gebeurt helemaal niets, het zweet breekt hem uit, hij probeert het opnieuw en opnieuw, de tranen lopen al over zijn wangen van verdriet, en dan……dan zien de jongetjes in de verte het eerste streepje licht en een paar tellen later zien ze een stukje zon met heel veel felle stralen en nog even later hangt de zon boven de grote oceaan. Kijk, dat werd tijd.
Gebruikte literatuur:
Kristen Lippicott, Het Verhaal van de Tijd, met bijdragen van Silke Ackermann, Felipe Fernadez-Arnesto, Umberto Eco, en E.H.Gombrich, Haarlem 1999.
Norbert Elias, Essay over de Tijd, Amsterdam 1985.
download PDF van deze toespraak