Brief aan Jaap Westbroek

Den Haag, 4 december 2008

Beste Jaap,

Dank voor het boek Meesterlijk Onderwijs. Wat een mooi boek! Mooi omdat je in 50 pagina’s de belangrijke opdracht van ons onderwijs behandelt. Mooi omdat je de pedagogische relatie en de didactische vormgeving goed beschrijft. Maar zeker ook omdat je het mooi hebt opgeschreven.

Mooi schrijven gaat niet vanzelf. Er is veel training voor nodig. Dat begint op jonge leeftijd. Ouders, vaak ook grootouders, spelen daar een belangrijke rol in. Bij jou zat dat wel goed. Het sociale en culturele kapitaal dat je meekreeg is van grote waarde. Ik merk vaak dat het gymnasium er dan nog een schepje bovenop doet. Het taalgevoel en schrijfvaardigheid van een gymnasiast is goed tot excellent, waar de vwo’er gewoon goed is. De havist kan daar niet aan tippen, evenmin als de mbo’er.
Als taal het belangrijkste instrument is om je eigen wereld en identiteit te ontdekken en te ontwikkelen, dan is het verschil in taalvaardigheid tussen bevolkingsgroepen en scholen oorzaak en gevolg tegelijk. En het is in ieder geval de oorzaak van het verlies van veel talent.

Even belangrijk als mooi schrijven is natuurlijk de inhoud. Bedenkt de schrijver alles zelf? Gebruikt hij bronnen? Wijkt hij van ze af? Jij refereert aan Georg Steiner, Peter Sloterdijk en Hannah Ahrendt. Jaren geleden hebben wij samen uitvoerig gesproken over de interessante beschouwingen van Hannah Ahrendt over opvoeding en onderwijs. Ik herken in veel van jouw beoordelingen een relatie met haar werk. En dan vind je mij al gauw aan je zijde.

Er staan in jouw boek(je) van 50 pagina’s veel waardevolle waarnemingen en analyses. Te veel om in deze brief aan te snijden. Jouw eigen ervaringen zijn interessant om te lezen, jij bent de fysieke uitdrukking van Meesterlijk Onderwijs (én opvoeding zou ik zeggen!). Uiteraard fulmineer jij tegen de overdaad aan didactisch denken in de huidige onderwijsdiscours. Geef de pedagogiek zijn plaats terug en pas de didactische vormgeving daarop aan. Dat is een zeer wenselijk beeld voor peuterzaal tot en met de universiteit!

Op de laatste tien pagina’s spreek je over het Universum Programma. Dat vond ik het matige deel van jouw boek. Saskia en ik hebben drie kinderen die alle drie VWO natuur en techniek hebben gedaan en ingenieur zijn geworden. We hebben nooit erg hoeven sturen, denk ik. Het leek vanzelf te gaan. Van jongs af aan veel lezen en rekenspelletjes. Altijd veel geschiedenis, vele malen naar het oude Nemo, maar ook naar La Villette of andere technologische musea. Altijd een abonnement op Kijk. Kortom, het ging vanzelf en toch ook weer niet. Nu zijn onze kinderen getrouwd of samenwonend. De twee oudsten met een ingenieur. Dus van onze zes kinderen zijn er vijf ingenieur. Ze dragen hun steentje bij aan onze samenleving en ik denk dat ze erg hard werken en meestal gelukkig zijn. Dat kan dus als ingenieur. Ik heb ze wel eens gevraagd of een andere studiekeus beter was geweest. Nee, is het antwoord.

Maar naast opvoeding en onderwijs is er ook altijd sprake van toeval en geluk. Dat geldt voor ieder mens. Je kunt geluk een beetje uitlokken, maar niet bepalen. En aan toeval is al helemaal niets te doen. Het toeval is er, gewenst of ongewenst. Dat is niet te sturen, hoogstens kan je op het toevallige moment zelf adequaat of inadequaat handelen. Toeval en geluk zijn twee factoren waar menig bevlogen onderwijzer niet graag rekening mee houdt. Dat lijkt ook te gelden voor de bedenkers van de grote Bèta-techniek-promotie-campagnes in onze wereld. Van Bangkok tot San Francisco denken ondernemers en politici dat je in de gerichte studiekeuze van jongeren voor Bèta de factor “Toeval en Geluk” kunt uitschakelen. De maakbaarheidgedachte wordt voor honderd procent omarmd. Het levert bij mij regelmatig twijfels op als ik over Bèta-techniek lees: zoveel ongegronde hoop en zoveel geloof in de rationele stuurbaarheid van de (jonge) mens.

Jaap, weet je, er is nog iets dat mij dwarszit bij de Bèta-techniekpromoties. Dat is de stijl waarmee we de jeugd tegemoet treden. Veel kinderen (maar zeker niet allen) willen hun toekomstbeeld breed houden. Ze willen nog niet vastzitten aan de beroepsidentiteit van techniek (of iets anders). Ze zoeken meer en langer naar hun eigen identiteit en houden de toekomst open. Dat lijkt me niet onverstandig. De oudere generatie roept dan: doe maar dit of dat. De oudere generatie roept dat vooral in zijn eigen belang of in het belang van de status quo: doe nou vooral Bèta-techniek. Ik vind dat doorzichtig en onvoldoende van uit het kind gedacht.

In jouw boek bespreek je ook het toetsen. Het is een onderwerp dat bij mij soms tegenstrijdige gevoelens oproept. Niet zozeer jouw boek als wel het onderwerp. Jij beschrijft dat lang niet alle leerstof in een logische volgorde geleerd hoeft te worden. Dat is waar. Toch zie ik wel een andere discussie. Onder mijn docentcollega’s hoor ik vaak dat je alleen dát mag toetsen dat geleerd is voor die specifieke college- of leerperiode. Maar is dat wel zo? Is dat wijs en stimulerend? Veel lesstof wordt als volgt geleerd en gereproduceerd:

lesstofreproductie

___________diagram

____________________________________________tijd

De goede student piekt op het juiste moment. Of omgekeerd: de student die op het juiste moment piekt, is de beste student. Toch is er iets ingewikkelds aan de hand. Het mag zo zijn dat veel geleerde kennis weer wegzakt, dat geldt hopelijk niet voor alle kennis. Bij het tentamen economie heb ik nog nooit van te voren tegen mijn studenten gezegd: jullie moeten naast Flip de Kam en Paul de Grauwe ook nog het tellen en rekenen van groep 3 van de basisschool leren, want anders haal je geen voldoende. Er is door een student met een onvoldoende ook nog nooit bezwaar gemaakt tegen het feit dat de leraar vergeten was dit erbij te zeggen.

We nemen dus allemaal aan dat iedereen al voldoende voorkennis heeft van tellen, rekenen, lezen en schrijven om vervolgens de moeilijke stof van Flip de Kam te begrijpen en reproduceren. Kortom er is dus wel degelijk sprake van “voorkennis” die als een soort fundament onder de nieuw te leren kennis zit. Zonder dat is de nieuwe kennis zelfs niet te begrijpen. Er zijn geen scherpe lijnen te trekken tussen de nieuwe kennis en de meer fundamentele kennis. Maar we weten dat dit waar is. Ik doe een vooronderstelling. De algemene onderwijswet van Pim, noem ik hem. Hij geldt altijd.

“Het succes van het leren hangt af van de voorkennis.” Wat op de beurs verboden is, is in het leerproces het belangrijkste geschenk voor het individu: voorkennis. Dit geldt altijd, overal en op elk moment van het leven. Het bijzondere van deze voorkennis is dat het lang niet altijd vastomlijnde voorkennis is. Integendeel zou ik willen zeggen. Soms kun je delen van je voorkennis nauwelijks gebruiken en ineens heb je er weer wat aan. Kan je dat sturen? Slechts heel beperkt. Ook hier is sprake van toeval en geluk.

Waar en wanneer leert een individu? Dat is een interessante vraag. Ik denk dat iedereen overal leert: thuis, op school, op straat en op het werk, tijdens de school- of werkperiode en ook tijdens de vakantie. Althans, dat lijkt waarschijnlijk. Toch leer je niet overal evenveel. Er zijn zeer stimulerende leeromgevingen te benoemen naast meer herhalende en saaie leeromgevingen. Er is in de VS een onderzoek gedaan onder duizenden kinderen van zeven tot twaalf jaar naar de kennisontwikkeling in taal, rekenen, natuurkundig- en maatschappelijke inzichten. Deze kinderen werden doorlopend getest. Opvallend was dat een deel van de kinderen van zeven tot twaalf jaar een mooie vloeiende lijn van steeds meer kennis en inzicht vertoonden. Dit waren de kinderen uit de hoge middenklasse. Daartegenover stonden de groep kinderen uit de onderste 25% van de bevolking. Deze kinderen blijken tijdens de schoolperiode dezelfde procentuele voortgang in kennis en inzicht door te maken als de andere groepen. Echter met één groot verschil. Tijdens de zomervakantie daalde het kennisniveau van het onderste kwart. Deze kinderen kwamen na negen weken dus op een lager niveau terug. In diezelfde periode hadden de kinderen van de topkwart in een rechte lijn buiten de school doorgeleerd. En zo ontstaat er uiteraard bij de kinderen van de bottomhalf al snel het gevoel dat ze minder leren, dommer zijn en dat andere klasgenoten veel slimmer zijn. Hun thuis en hun straat heeft weinig te bieden als we op leerstimuli focussen. En elke keer als er voorkennis ontbreekt in vergelijking met je klasgenoten heb je een probleem.

Ik moest dit verhaal over voorkennis vertellen om terug te keren naar Bèta-techniek. We zetten zwaar in op de school. Het Universum Programma dealt met het onderwijs. Toch is het de vraag of op die plek de “voorkennis voor bèta en techniek” wordt aangeleerd. Deels wel, dat is zeker. Maar er zijn veel levenssferen waar geleerd wordt en die zijn in de tijd gezien omvangrijker en soms intensiever dan wat de school kan bereiken. Denken dat we dat met beleid allemaal kunnen sturen, zou een enorme overschatting van onszelf zijn. Denken dat we met veel techniek in PO en VO de interesse van kinderen kunnen wekken is gerechtvaardigd, maar slechts tot op zekere hoogte. Op de belangrijkste momenten in het jeugdige leven hebben we met publiek beleid geen greep. En dat is maar goed ook, want anders zitten we binnen de kortste keren in een totalitaire staat.

Ik las in de Bangkok Post van midden oktober jl. een commentaar van de hoofdredactie. Geloof niet alles wat in de krant staat. Maar toch. Hij schreef dat het met Thailand slecht zou gaan omdat onder de jeugd het animo om techniek of exact te kiezen steeds verder slinkt. De regering krijgt er natuurlijk van langs. En de scholen. Ik moest glimlachen, en toen hard lachen, een feest der herkenning. Mijn dochter en schoonzoon verhuisden naar Bangkok. “Economische gelukszoekers”? Daar in Azië gebeurt het. Het Centrum is verschoven van New York naar Bangkok, Singapore, Shanghai en Shenzhen. Die landen hebben nog veel technologen nodig. India koopt op grote schaal zijn naar de VS geëmigreerde ingenieurs terug (lees Kishore Mahbubami daarover). Azië heeft nog veel meer ingenieurs nodig. Die worden ook gekocht.
En dan is het de vraag wat het effect daarvan zal zijn. Mijn oudste zoon en zijn vrouw werken in Singapore en Shenzhen. Ze wilden daar naar toe. Voor de economische ontwikkeling? Ja, maar dat niet alleen. Zij houden ook heel veel van het Aziatische leven, het eten, het straatgedoe, het weer, de cultuur. En ze kunnen zeker iets bijdragen, zoals zo velen uit de wereld.

Een paar dagen geleden ging ik op bezoek bij Ericsson in Stockholm. We kwamen in hun Development Center en werden voorgelicht over hun Mobile Life Project. Alles gaat via de mobiele telefoon. Ook ons onderwijs, kennis, toetsen, roosters en nog veel meer. Het zag er indrukwekkend uit. Ik ga nog even heel goed nadenken of die mobiele telefoon ons in het onderwijs veel verder zal brengen, maar een interessant hulpmiddel is het zeker. Over vijf jaar kan bijna iedere mobiele telefoon met de grootste databases communiceren. En weg is mijn met de hand getekende grafiek over kennisreproductie. En weg is de wet van Pim over afnemende “voorkennis”. Iedereen kan toch alle voorkennis op ieder gewenst moment oproepen. Is dat echt zo? Of is er meer? Als we Hannah Ahrendt mogen geloven is er meer. Bevlogenheid en passie passen niet in een mobiele telefoon. Wel in een docent. Ook in een vader of moeder. En ook in vrienden. Heb jij Schoolpijn van Daniel Pennac al gelezen? Een boek vol passie en bevlogenheid. Net als jouw boek, dank je wel!

Groet,
Pim Breebaart

niet eerder gepubliceerd | download PDF van dit artikel